De Liedjes

(Muziek start ± 5 seconden na 'play') 


Niemand die mijn tranen ziet

Zonder ook maar te bewegen

Sta ik in de lauwe regen

Het is een regelrechte zegen

Dat niemand mijn tranen ziet

 

Steeds maar hoger stijgt het water

'k Ga onderuit en even later

Vraag ik me af: bestaat er

Wel een bodem van de zee?

 

Wat boven was is opeens onder

Ik adem water, 't is bijzonder

Dat ik me over niets verwonder

En alles neem zoals het komt

 

Ik zie vissen rugslag zwemmen

Neptunus zeepaarden temmen

Meerminnen violen stemmen

Een bed van zeegras wiegt me zacht

 

Langzaam kom ik tot bewustzijn

Tussen wrakhout langs de kustlijn

Een sliertje zeewier kust mijn

Voorhoofd, lief en vederlicht

 

Ik zie grijze meeuwen zweven

Helmgras in de zeebries beven

Een wandelaar aarzelt even

En hervat zijn wandeling

 

De zon droogt mijn natte kleren

Ik sta op om terug te keren

Naar mijn leven van weleer en

Door te gaan waar ik opgaf

 

Tranen hoeven niet te drogen

Het was mijn trieste onvermogen

Puur te zijn en ongelogen

 

Mijn gezicht te laten zien

Waarom klopt mijn hart

Doelloos slenter ik door het lege huis

Jezus hangt nog maar met één hand aan het kruis

Een kastdeur staat wijd open

De platte buis

IJskoud

Alsook

Mijn hart

Gebroken

 

Een streepjestrui aan jouw kant van het bed

Je horloge nooit op zomertijd gezet

Een boek half uitgelezen, een rode vlek

Bloedt stil

Alsook

Mijn hart

Gebroken

 

Waarom is de regen toch zo droog

Waarom valt de sneeuw keihard

Waarom schijnt de zon omhoog

Waar eindigt de regenboog

Waarom klopt mijn hart

 

Ik weet nog hoe je klonk hoe je lachte hoe je was

Ik hoor nog steeds je zelfverzonnen woorden

Ik weet nog welke schrijver je het allerliefste las

En welke opera je nooit genoeg kon horen

 

Elke dag draag ik je zwarte wollen hemd

Wetend dat je nog een beetje bij me bent

Je geur al lang vervlogen, en je stem

Verstomd

Alsook

Mijn hart

Gebroken

 

Ik zie je kijken naar de maan van achter 't vensterglas

's Ochtends frisgewassen binnenkomen

Ik zie zoveel, maar is dat wel wie jij ook werk'lijk was

Waarom kom ik je niet tegen in mijn dromen

 

Waarom smaakt thee ineens zo zout

Waarom smelt het glas terwijl ik drink

Waarom is wat goed was fout

Waar eindigt het zwarte woud

Waarom klopt mijn hart 

 

muzikaal intermezzo

 

Elke nacht zie ik je staan daar bij het raam

Kan ik in gedachten steeds naar jou toe gaan

Is de band nooit verbroken, en geen traan

Gevloeid

En is

Mijn hart

En blijft

Mijn hart 

...

Met jou

Verbonden

Duif

Je bent vertrokken

En de duif

Waar ik me zo aan erger

Koert nog steeds

 

Vanuit mijn bed

Hoor ik je 

Aan de achterdeur

En luister

Zonder adem

En luister zonder adem

Tot jij

Niet binnen komt

 

Mijn bed

Is niet mijn bed

Maar tegels in de badkamer 

Waarop ik lig

 

Zo koud

Zo koud als wind op water

En ik huiver

Terwijl ik luister

Naar de stilte 

Van je stem

 

Je bent verrokken

En de duif 

Waar ik me zo aan erger

Koert nog steeds

 

Onder de douche

Denk ik dat ik je voetstap hoor

En luister

Draai de kraan dicht

Loop druppend naar de kamer

Waar jij

Niet binnenkomt

 

Je lach

Is niet je lach

Maar regen op het keukenraam

Waardoor ik kijk

Ik wacht

Ik wacht tot alles zwart is 

En ik fluister

Dat ik je terug wil

 

Je bent vertrokken

En de duif

Waar ik me zo aan erger

Koert nog steeds

 

Na zo'n jaren lange dag

Zo leeg vooral van jou

Stap ik in bed en kruip ver weg

Van eenzaamheid en kou

 

'k Sluit mijn ogen en geloof

Zo hard zo diep zo zeer

Dat ik je tegenkomen zal

Als ik me concentreer

 

In de nacht die vol van jou kan zijn

Maar niet altijd

Leef ik veel meer dan overdag

De droom mijn werk'lijkheid

 

Ik word wakker

Van de duif

Oh ja de duif

...

 

Ik lig wakker

Van de duif

De duif, de duif

Koert nog steeds

 

Je bent vertrokken

En de duif

 

De duif de duif

 


Kijkdoos

Mijn hoofd vlakbij de vette ruit

Van buiten klinkt gedempt geluid

TL-licht filtert door mijn huid

Het trillen van het glas

 

Flitsende balken van een brug

Gerinkel houdt twee auto’s terug

De intercom kraakt door de lucht

De boodschap onverstaan

 

Vuurrode banken, net geen leer

De natte geur van herfstweer

Een haast hallucinante sfeer

Als ik naar buiten kijk

 

Je ogen groot

Gezicht zo wit

Een laatste blik

Een laatste dag

Niet wetend of je me nog zag

 

De wereld donker als een gat

Een rij van lichten vormt een pad

Naar daar waar ik geen weet van had

Voordat ik jou verloor

 

Terwijl het leven langs me glijdt

Is vastgevroren stil in tijd

De kijkdoos van de huis'lijkheid

Met beelden scherp als glas

 

Mijn ogen groot

Gezicht een vlek

Richt ik mijn blik

Op huizen ver

Of dichter langs de spoorlijn staand

 

De televisie flikkert zacht

Terwijl moeder naar vader lacht

Samen spelend op de grond 

Drie kinderen en een bassethond

 

Een man verdiept zich in de krant

Een ballpoint in zijn linkerhand

Een vrouw staat bij het open raam

Een rookwolk drijft bij haar vandaan

 

Dan felle lichten, een sirene

Verplegers die een vrouw meenemen

Een meisje zwaait, een deur gaat dicht

Een traan reist over mijn gezicht

 

Je ogen groot

Gezicht zo wit

Een laatste blik

Een laatste dag

Niet wetend of je me nog zag

 

Als ik herfocus, heel dichtbij

Zie ik twee ogen, die van mij

Ik sluit ze en ben even vrij

Achter een roze muur

 

De gele warmte van 't station

Geen mens te zien op het perron

Een trein die naast de mijne komt

Gereden fluisterzacht

 

En staan de treinen zij aan zij

Zie ik een wereld naast die van mij

Zo onbereikbaar en dichtbij

Het lijkt welhaast een droom

 

Je ogen groot

Gezicht zo wit

Een laatste blik

Vandaag de dag

Waarop ik je nog eens zien mag

 

Daar zit je, aan die andere kant

Twee ruiten ben ik van je hand

Verwijderd, het is een afstand

Onoverbrugbaar ver

 

Je draait je hoofd en kijkt me aan

Voordat de treinen verder gaan

Vormt jouw mond moeiteloos mijn naam

Een tel en je bent weg

 

Met ogen groot

Gezicht een lach

Een laatste blik

Een allerlaatste dag

 

Weet ik niet of ik jou echt zag

Veertje

De sneeuw valt op mijn haren

En in die witte vlokkendans

Zie ik opeens een man staan

Heel stil en wit en bijkans

Onzichtbaar

 

Jij

Kijkt me aan

Ik

Staar

 

Maar als ik op je af loop

Je in mijn armen neem

Omhels ik niets dan vlokken

En ben ik weer alleen

 

De zee prikt in mijn ogen

En door die groene waterwand

Zie ik een schim die man wordt

Een jas een hoed een hand

Verschijnen

 

Jij

Beweegt

Ik

Wacht

 

Maar als ik naar je toe zwem

Je in mijn armen neem

Vang ik niet meer dan zeewier

En ben ik weer alleen

 

De zon verwarmt mijn lichaam

Als ik over mijn schouder kijk

Zie ik opeens een man staan

Donker en lang, opmerkelijk

Levensecht

 

Jij

Staat doodstil

Kaars

Recht

 

Maar als ik me dan omdraai

Je in mijn armen neem

Blijk jij slechts mijn schaduw

En ben ik weer alleen

 

Ik hoor een vogel zingen

En in die notenwaterval

Hoor ik je zacht iets zeggen

Licht, als de wind in bladeren

Gefluister

 

Jij

Lacht en ik

Luister

 

En als ik dan omhoog kijk

De bron zoek van die klank

Valt uit de lucht een veertje

Dat zacht streelt langs mijn wang  

 

Strelend langs mijn wang

 

Radiator

Mijn voorhoofd wordt gevoelloos

tegen het enkele vensterglas

Als ik terugtrek zie ik een boom

waar eerst een ijsbloem was

 

Ik concentreer me en ik hoor

de kalkmuur zachtjes kreunen

Ik wil er van mijn levensdagen

niet meer tegen leunen

 

De radiator golft

Koel en glad

 

Mijn hoofd is zwaar en aan mijn ribben

hangen loden kogels

De harde piep die me gek maakt

is echt niet die van vogels

 

Ondanks de kriebel in mijn neus

kan ik maar steeds niet niezen

Ik wil een knop om heel snel

een nieuw leven mee te kiezen

 

De radiator golft

Koel en glad

 

Mijn hand is ongekend ver weg

ik kan hem niet bewegen

Hij ziet eruit alsof hij maanden

buiten heeft gelegen

 

Ik zak weg in een zee

van van lange witte wollen haren

Als ik van op mijn schapenvacht

naar boven lig te staren

 

De radiator golft

Koel en glad

 

Gedachten vliegen uit mijn hoofd

als popcorn uit een pan

Ik zet een hoed met een veertje op

waarin ik ze opvang

Ze zoemen flitsen racen hollen

kriskras door mijn schedel

Tot ik in wanhoop op mijn knieën

om genade bedel

 

Ik hoor je heel ver weg

een enkel woord tegen me zeggen

Ik vrees dat ik mijn oorkleppen

ooit af zal moeten leggen

 

Je voeten lopen op me af

en ook je lichaam nadert

Ik sluit me af, kijk naar de vloer

bang ben ik dat je kwaad wordt

 

De radiator golft

Koel en glad

 

Je zegt mijn naam en nog een keer,

je blijft hem maar herhalen

ik voel me stap voor stap en aarzelend 

jouw kant op dwalen

 

Foto's: © Esther van Gorp